Arvo Pärt - Fratres
Pēteris Vasks - Strijkkwartet nr. 4
Jean Sibelius - Voces Intimae

Programma
Fratres
Arvo Pärt (1935)
Fratres (Latijn voor “Broeders”) werd gecomponeerd in 1977 en behoort tot de vele werken (zoals Spiegel im Spiegel) die ontstonden in de explosieve periode nadat Pärt de principes van de tintinnabuli-stijl had ontdekt. "Tintinnabuli" (Latijn voor "klokken") verwijst naar het principe dat niet streeft naar een progressieve toename van complexiteit, maar eerder naar een extreme reductie van klankmateriaal en een beperking tot het essentiële; met andere woorden minimalisme met maximaal effect.
Fratres werd aanvankelijk geschreven als driedelige muziek zonder vaste instrumentatie, zodat het met verschillende instrumentenbezettingen kan worden uitgevoerd. De compositie werd in 1977 in première gebracht door geestverwante musici van het ensemble Hortus Musicus, gespecialiseerd in oude muziek.
Qua structuur bestaat Fratres uit een reeks variaties, gescheiden door terugkerende percussieve motieven (in uitvoeringen zonder slagwerk wordt dit trommelachtige geluid geïmiteerd). Door het hele stuk klinkt een steeds terugkerend thema, dat telkens in een andere octaafligging begint. We horen duidelijk drie stemmen: twee melodische lijnen die zich stap voor stap voortbewegen, en een centrale tintinnabuli-stem, opgebouwd uit de tonen van een mineur-drieklank. Deze worden het hele stuk door begeleid door een lage, resonerende drone.
Zoals kenmerkend is voor Arvo Pärt, schuilt achter de ogenschijnlijk eenvoudige klankwereld een strikte wiskundige orde: de beweging van de stemmen, de lengte van melodieën en frasen, maatsoorten en tal van andere parameters worden tot in detail bepaald.
Fratres is muziek van stilte en resonantie, een meditatieve dialoog tussen geest en klank, waarin tijd lijkt stil te staan.
Strijkkwartet nr. 4
Pēteris Vasks (1946)
Het Vierde Strijkkwartet van de Letse componist Pēteris Vasks ontstond in het laatste jaar van de twintigste eeuw, als een persoonlijke mijlpaal en een bezinning op de eeuw die achter hem lag. Hij droeg het werk op aan zijn moeder, die toen negentig werd en de stormachtige geschiedenis van Letland aan den lijve had ondervonden, een land dat tweemaal in de frontlinie lag tijdens de wereldoorlogen.
Zoals vaker bij Vasks balanceert dit kwartet tussen bezinning en eruptie, tussen herinnering en hoop. De structuur vertoont een palindromische opbouw, verwant aan die van Bartóks Vijfde Strijkkwartet: de eerste, derde en vijfde delen spiegelen elkaar, terwijl de tweede en vierde als tegenhangers fungeren.
De opening, Elegy, komt letterlijk “uit het niets” en ontvouwt zich als een zachte ademtocht van klank. Vogelachtige trillers en fluisterende glissandi scheppen een sfeer van contemplatie en herinnering, een blik terug op het verleden, vol melancholie maar zonder berusting. De muziek ademt, stijgt en daalt, alsof ze tast naar een onbekende toekomst.
De daaropvolgende Toccata I barst los in brute akkoorden, felle ritmes en dissonante harmonieën, een uitbarsting van woede en onrust die onwillekeurig doet denken aan Sjostakovitsj’ Achtste Kwartet. Het korte, felle deel jaagt door tot het zonder onderbreking overgaat in de Chorale, een langzame, lamenteuze beweging waarin de stemmen van het kwartet zich omhoogwerken in verschillende tempi. De klank is rijk en gelaagd; de melodieën klimmen moeizaam, zoekend naar licht. Op het hoogtepunt blijft de muziek hangen in een reeks onopgeloste akkoorden, waarna zij langzaam wegzinkt in stilte.
De Toccata II weerspiegelt haar voorganger met dezelfde ritmische energie en scherpe contrasten. Een lange, stijgende glissando-passsage lijkt de muziek om de luisteraar heen te laten draaien, een werveling van chaos en verwarring. De beweging eindigt abrupt, alsof ze wordt tegengehouden op het moment dat ze wil uitbreken.
In de afsluitende Meditation stijgt de viool op in een extatische zang boven de aardse klanken van de lagere strijkers. Even daalt zij terug naar de aarde in een dalende glissando, de muziek donker kleuring gevend, om vervolgens opnieuw op te stijgen. Vasks schreef over dit moment:
“Ik zag een engel over de wereld vliegen, kijkend naar de toestand van de wereld met verdrietige ogen. Vogelsvleugels, engelenvleugels zijn altijd een symbool van hoop geweest. Luister goed, en je zult ze horen.”
Het kwartet eindigt zoals het begon: in stilte. Na de stormen en schaduwen blijft slechts de adem van de muziek over, een tedere, hoopvolle blik omhoog, gedragen door engelenvleugels.
Voces Intimae
Jean Sibelius (1865 - 1957)
Jean Sibelius voltooide zijn Strijkkwartet in d-klein in 1909, een periode van bezinning na het voltooien van zijn monumentale Derde symfonie. Waar de symfonieën uitblikken naar de natuur en de nationale ziel van Finland, keert dit kwartet naar binnen: het is muziek van introspectie, een gesprek tussen vier stemmen die tegelijk onafhankelijk en verbonden zijn.
De vijfdelige structuur heeft een boogvormige symmetrie, een architectuur die herinnert aan Bartóks kwartetten, met twee scherzo’s aan weerszijden van het centrale Adagio, en het openingsdeel en de finale als spiegels van elkaar. Deze zorgvuldige opbouw verleent het werk een innerlijke balans die past bij zijn titel, Voces Intimae (“intieme stemmen”). De naam verwijst naar een Latijnse notitie die Sibelius eigenhandig in het manuscript schreef, boven drie akkoorden in het langzame deel: een moment van pure, stille bezieling.
Het eerste deel opent met een eenvoudig duet tussen viool en cello, dat de toonladder van d-klein bevestigt en de belangrijkste motieven introduceert: een opstap gevolgd door een sprong omlaag, en een gepunte ritmische figuur die door het hele kwartet terugkeert. De muziek is koel en helder van klank, opgebouwd uit lopende lijnen in alle stemmen, eerder contrapuntisch dan harmonisch.
Het eerste scherzo volgt zonder onderbreking, een licht, nerveus moto perpetuo dat herinnert aan Mendelssohn, terwijl het Adagio het hart van het kwartet vormt: een diep doorleefd, bijna vocaal lied vol smekende melodieën en zuchtende figuren. Hier klinken de drie “intieme stemmen”, akkoorden waarin verlangen en berusting samenvloeien.
Het tweede scherzo klinkt ernstiger, met donkere energie en Brahmsiaanse diepte. De finale, een rondo, barst los met ritmische vitaliteit en groeiende vaart: motieven drijven op een onstuitbare stroom van zestienden, tot het werk eindigt in een extatische uitbarsting.
Met Voces Intimae schreef Sibelius zijn meest persoonlijke kamermuziek: ingetogen, helder en intens menselijk.
Matangi
Matangi is in vijfentwintig jaar uitgegroeid tot een van de meest prominente en veelzijdige ensembles in het Nederlandse muzieklandschap en op internationale podia. De vier musici zijn stuk voor stuk zelfstandig en eigenzinnig. Wat ze bindt is een tomeloze creatieve nieuwsgierigheid. Naar nieuwe muziekstijlen, naar nog onbekend repertoire, naar onverwachte samenwerkingen met andere kunstvormen van cabaret tot dans. Sinds de oprichting, in 1999 aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en het conservatorium van Rotterdam, heeft het kwartet zich nooit beperkt tot één muziekstijl. Het is steeds nieuwe avonturen aangegaan, van klassiek tot jazz en van dance tot pop.
Viool I - Maria-Paula Majoor
Viool II - Hannelore De Vuyst
Altviool - Karsten Kleijer
Cello - Arno van der Vuurst

Matangi Moments - 2025 / 2026
Hieronder alle data voor het seizoen 2025 / 2026